vrijdag 21 december 2007

Constantin Brâncuşi

Constantin Brâncuşi wordt als boerenzoon op 21 februari 1876 geboren in Hobiţa Gorj, in de buurt van Târgu Jiu (Karpaten, Roemenië), waar hij later omstreeks 1930 zijn ensemble van monumenten plaatste. Hij heeft een dramatische jeugd dat vooral bestaat uit zwerven en karweitjes aannemen.
Op achttienjarige leeftijd gaat hij naar de "School voor Kunst en Beroepen" in Craiova. Daar leert hij houtsculpturen maken. Zijn talent en artistieke kwaliteiten worden al vlug opgemerkt.
Op achtentwintigjarige leeftijd stelt hij vast dat er voor hem geen toekomst is in Roemenië. Hij wil naar Parijs, het kunstcentrum van Europa. Wegens geldgebrek reist hij te voet. Hij arriveert via München, Roschach, Zürich en Bazel in 1904 in Parijs en studeert daar vanaf 1905 aan het Beeldhouwkunstatelier van Antonin Mercié aan de Académie des Beaux-Arts. Hij leert in 1907 de beeldhouwer August Rodin kennen die op dat moment al bekend is in binnen- en buitenland. Rodin is onder de indruk van de gipsen en bronzen beelden die Brancusi tentoonstelt op het 17e Salon van "La Société nationale des Beaus-Arts". Brâncuşi wordt zijn assistent. Na één maand beslist hij echter om niet meer met Rodin samen te werken. Hij wil bewijzen dat hij zelf een groot artiest is, en denkt dat hij dat niet kan wanneer hij voor Rodin werkt. (Rien ne pousse à l’ombre d’un grand arbre) Het is op dat ogenblik dat Brâncuşi zijn eerste werk maakt. Niet uit marmer zoals Rodin maar uit steen, een voor die tijd ongebruikelijk materiaal. Hij werkte rond hetzelfde thema als Rodin, namelijk Le Baiser (De Kus).
Kort voor zijn dood op 16 maart 1957 wordt Brâncuşi genaturaliseerd tot Fransman. Hij sterft in zijn atelier, Impasse Ronsin, Parijs. Op 19 maart wordt hij begraven op het kerkhof van Montparnasse.
Brâncuşi had niet alleen aandacht voor de natuur maar ook voor de karakteristieke vormen van de Roemeense boerencultuur (de in geometrische vormen uitgevoerde zuilen en deurposten, de schroeven en balken van landelijke wijnpersen, handmolens en gegroefde molenstenen). Deze voorwerpen die hij soms onveranderd gebruikte zoals in sommige sokkels zijn niet zijn enige inspiratiebron. De invloed van de Afrikaanse sculptuur en de gepolijste, regelmatige vormen van de machine hebben hem ook bekoord.
Een tweede kenmerk van Brâncuşi's kunst is het gevoel dat hij bezit voor zijn materialen, geërfd van de cultuur van zijn afkomst. In tegenstelling tot de op dat moment gangbare gewoonte om werklieden in dienst te nemen voor het snijden van het materiaal, werkt Brâncuşi vanaf 1910 zelf met het materiaal.
Isamu Noguchi, een Amerikaan van Japanse herkomst is enige jaren in Parijs leerling van C. Brancusi geweest. Hij vond in zijn kunstwerken een verfijnde combinatie van het Japanse Wabi-ideaal (volkomen natuurlijkheid, toestand die eigen is aan de dingen in de wereld) en de projecten van de westerse moderne kunst.

Verder een bekende uitspraak van Constatin waaruit zijn visie op de natuur blijkt:
‘Wanneer je een vis ziet, denk je niet aan zijn schubben, maar aan zijn snelheid, aan dat wentelende, flitsende lijf dat je doorheen het water zag. Vinnen en ogen en schubben gebruik je om een schets van de realiteit te maken. Wat ik wil, is een flits van zijn geest.’